zondag 8 augustus 2010

Boelgakov

Boelgakov is een schrijver die de Stalinterreur fysiek heeft overleefd, ook al heeft zijn dood (in 1940) daaraan mogelijk op beslissende wijze bijgedragen. Hieronder een vertaling van het begin van zijn verhaal 'Een rode kroon' met als ondertitel 'Geschiedenis van een ziekte'. Het gaat om een oudste zoon, die geestelijk van slag is geraakt doordat hij getuige was van het ophangen van een arbeider en door het sneuvelen van zijn jongere broer Kolja, die dienst doet als ruiter. Juist als hij in opdracht van zijn moeder probeert zijn jongere broer over te halen naar huis te komen, maakt hij mee dat zijn broer door twee strijdmakkers wordt teruggebracht naar de plek waar hij hem daarvoor al ontmoette. Met steun van zijn begeleiders zit Kolja nog op zijn paard, maar waar eerst twee heldere ogen zaten, stroomt nu bloed uit rode vlekken en een dokter heeft hij niet meer nodig. Door dat beeld van zijn broer die weer tegen hem zegt: "ik kan het eskadron niet in de steek laten", wordt hij 's nachts gekweld en tot waanzin gedreven.

Een rode Kroon
Geschiedenis van een ziekte.

Het meest verafschuw ik zonlicht, luide mensenstemmen en lawaai. Aldoor, steeds maar weer gebons. De mensen om mij heen vrezen dat ik begin te schreeuwen, als ik vreemde stemmen of gepraat in de gang hoor. Daarom is mijn kamer ook bijzonder. Het is de meest rustige, de beste kamer, gelegen aan het einde van de gang van nummer 27. Niemand mag naar mij toe komen. Om me nog beter te beveiligen, drong ik er lang bij Ivan Vasiljevits (ik treur om hem) op aan mij een getypte verklaring te geven. Hij stemde ermee in en schreef dat ik onder zijn bescherming stond en dat niemand mij mocht aanhouden. Maar om eerlijk te zeggen, geloofde ik niet erg in het gezag van zijn handtekening. Toen bekrachtigde hij zijn handtekening met "professor" en voegde aan het papier een rond, blauw stempel toe. Dat verandert de zaak! Ik ken veel voorbeelden waaruit blijkt dat mensen in leven blijven doordat men in hun zak een papiertje vond met een rond stempel. Zeker, die werkman in Berdjansk met roetvlekken op zijn wangen werd nu juist aan een lantaarnpaal opgehangen omdat in zijn laars een verfrommeld papiertje met een stempel gevonden werd. Maar dat is iets heel anders. Hij was een bolsjewist, een misdadiger en het blauwe stempel was een misdadig stempel dat hem aan de lantaarnpaal bracht en door die lantaarnpaal werd ik ziek (maak je geen zorgen, ik weet heel goed dat ik ziek ben). Eigenlijk is er met mij al iets gebeurd voor wat er met Kolja gebeurde. Ik ging weg om niet te hoeven zien hoe een man wordt opgehangen, maar ik nam de angst met mij mee in mijn sidderende benen. Toen kon ik natuurlijk niets doen, maar nu zou ik durven zeggen: "meneer de Generaal, u bent een beest. Waag het niet iemand op te hangen."
Daaraan kunt u al zien dat ik niet laf ben. Over dat stempel had ik het niet uit angst voor de dood.

Oh nee, ik ben niet bang voor de dood. Ik schiet me zelf dood en dat gebeurt al snel want Kolja drijft me tot wanhoop. En ik schiet mezelf dood om Kolja niet meer te zien en te horen. De gedachte alleen al aan wat andere mensen overkomt is weerzinwekkend. Dagenlang lig ik op de bank en kijkt uit het raam. Boven onze tuin is de hemel open, achter onze tuin is een groot, groen gebouw van zeven etages waarvan een blinde, vensterloze muur naar mij is gericht en net onder het dak daarvan zit een groot, roestig vierkant. Een reclamebord met daarop in witte letters "Tandtechnisch laboratorium". In het begin had ik er een hekel aan. Daarna ben ik er zo aan gewend geraakt dat ik het echt zou missen als het zou worden weggehaald. Het bord staat me de hele dag voor ogen, concentreert de aandacht en de gedachten over vele belangrijke dingen. Maar nu breekt de avond aan. De hemelkoepel wordt donker en de witte letters doven. Ik word grijs, los op in de diepe duisternis, waarin ook mijn gedachten opgaan. De schemering is een vreemd deel van het etmaal, vol van betekenis. Alles dooft en vermengt zich met elkaar. De rossige kat begint met fluwelen stapjes door de gang te zwerven en af en toe schreeuw ik. Maar ik steek het licht niet aan, want als de lamp brandt, huil ik de hele avond handenwringend. Beter is het te wachten tot de stroom van duisternis het belangrijkste, laatste plaatje wist.

Geen opmerkingen: