dinsdag 3 augustus 2010

Is een voorlopige voorziening wel voorlopig?

Algemene ervaring leert al dat voorlopige maatregelen vaak langdurig van kracht kunnen zijn, terwijl daarentegen datgene wat als bestendig wordt gepresenteerd, zeer tijdelijk kan zijn. Dit gezegd zijnde, geldt (of moet ik zeggen: gold?) de regel dat degene die op basis van een voorlopig  rechterlijk oordeel, een oordeel in kort geding, in overeenstemming daarmee handelt, dit op eigen risico doet. Het voorlopig oordeel levert, juridisch gezegd, geen 'gezag van gewijsde' op en immer bestaat het risico dat later geoordeeld wordt dat bedoeld handelen toch onrechtmatig was.

Uit een uitspraak van de Raad van State van 12 mei 2010 (LJN BM5496) blijkt dat dit, tenminste onder omstandigheden, niet voor vreemdelingen geldt. Ook al staat (door rechtspraak van de Raad van State zelf van 29 november 2004) vast dat een uitspraak van een voorzieningenrechter van 20 februari 2004 op een misslag van die rechter m.b.t. het recht berust, dan nog was het niet aan de rechtbank om in een beroepsprocedure  waarin op 26 oktober 2009 uitspraak werd gedaan, die misslag te constateren en uit te gaan van de onrechtmatigheid van de uitzetting van een Servische vreemdelinge en haar kind. Zeker waar het civiele kort geding gemakkelijk zonder onderliggende bodemprocedure kan voorkomen (wat in het bestuursrecht niet zo is) valt deze uitspraak niet zonder meer in te passen in de algemene leerstukken m.b.t. het kort geding, c.q. de voorlopige voorziening.

Gevreesd moet worden dat een uitspraak als deze niet in de eerste plaats tot stand komt vanuit het oogpunt om het systematisch karakter van het recht in acht te nemen en om de rechtzoekende te beschermen tegenover discutabel overheidsoptreden.

Geen opmerkingen: